
Ik moet straks bellen voor hekken of linten, dacht de bestuurder in de cabine. Hij zette de graafmachine af, ging uit het portier hangen en wapperde met zijn hand als teken dat ze achteruit moesten gaan, maar de kinderen bleven gewoon staan en staarden hem brutaal aan.
Hij vloekte, sprong kwaad uit de machine en liep met grote passen naar het groepje kinderen, die er van dichterbij eerder als jonge tieners uitzagen die hun kinderkleren ontgroeid waren. Iets in hun blik veranderde toen hij op hen af stapte, ze waren niet langer één monolithisch onverzettelijk blok. Net toen hij binnen gehoorsafstand was en wou beginnen roepen ‘Ga weg, het is hier gevaarlijk!’, stoven ze uiteen en holden weg achter het flatgebouw.
Eén meisje draaide zich halverwege om en bleef weer staan. Met haar kortgeknipte jongensachtige haren en verlepte zomerjurkje zag ze eruit als een straatkind. Haar afgetrapte sandalen die veel te groot waren en het piekerige haar konden niet verbergen dat ze een mooi meisje was. Hij bleef geschokt staan toen hij doorhad dat ze haar lippen bevochtigde met haar tong en dat die starende, harde blik van haar hem broeierig flirterig aankeek.
Ze is hoogstens elf jaar, dacht hij. Hij keek naar de kleine borstjes, zette een stap achteruit en liep toen terug naar de werf. Hij schaamde zich voor zijn stijve en vloekte. Op het stuk macadam dat nog niet afgegraven was, stond een basketbalring en in de hoek lag een roze bal. Dit was hun speelterrein geweest, realiseerde hij zich ineens. Voor hij terug in de cabine kroop, draaide hij zich om. Het meisje was verdwenen. Hij keek naar de zijkant van de hoge sociale woontoren, die er verlaten en vervallen uitzag.
2.
Twee lange meisjesbenen, met de hoekigheid van kinderknieën nog, staan tussen de fundamenten voor het gewapende beton, voor een veld stalen staven die uit de vloer steken, op de werf van een flatgebouw. Ineens galmt een andere meisjesstem door de grote grijze ruimte:
‘Een stap naar links!’ Het linkerbeen stapt aarzelend naar links.
‘Een halve stap naar voren!’ Het been stapt voorzichtig naar voren.
‘En nu, spring als een hert, met een grote hoge boog, zover als je kan!’
De groep jonge tienermeisjes die tegen de muur zit op de achtergrond, kijkt gespannen toe.
Het meisjesbeen aarzelt, ze wiebelt even op haar rechterbeen, en dan zwaaien de armen in de lucht en neemt ze een sprong over een brede funderingsput in de betonnen vloer. Het is nipt en de benen wankelen op de rand, ze dreigt achterover te vallen. Een touw om haar middel spant strak aan en ze wordt rechtgehouden door meisjeshanden aan het andere eind van het touw.
Ze stapt statig naar voren, neemt de blinddoek voor haar ogen weg, haalt het koord van haar middel, en kijkt het meisje dat haar redde, strak aan. Ze zegt: ‘Met of zonder koord?’
Het andere meisje kijkt trots terug, neemt het touw aan en gooit het dan tussen de verroeste staven die links en rechts van het gat uit de grond steken. ‘Zonder!’ roept ze.
De overige meisjes staan nu recht en komen rond het veld met staven staan. Ze maken een kring en kijken naar het meisje dat net niet in de put viel daarnet. Het meisje spreidt haar armen zoals Jezus doet op een prentje van de catechismus en zegt plechtig: ‘Ik ben Anke. Ik ben niet bang!’
Daarop opent ook het andere meisje haar armen en roept: ‘We dalen af in het labyrint. Het beest leeft in het hart van het labyrint. We zijn niet bang!’ Alle meisjes roepen in koor: ‘We zijn niet bang!’
Het touw wordt vastgebonden aan een betonnen balk die uit het plafond steekt en de meisjes laten zich een voor een in het gat zakken. Verschillende meisjesbenen hebben rode strepen en schaafwonden op hun benen. Vanaf daar kantelt het beeld en stopt het filmpje, vermoedelijk omdat het filmende meisje mee afdaalt in de put.
‘Ze waren met zeven, want er moet nog een meisje geweest zijn dat alles gefilmd heeft, waarschijnlijk vanuit die hoek daar’, zei Nikolas tegen de werfleider.
‘Shit man, de werf was niet afgesloten, volgens mij zijn wij aansprakelijk als er iets gebeurt. Ik moet er niet aan denken dat een van die gestoorde kinderen in zo’n put valt. Wat een rare meisjes ook.’
‘Hoe kom je eraan?’ vroeg Nikolas.
‘Mijn dochter kwam het filmpje tegen in een chatgroep van school en ze herkende ons logo op de muren van de werf. De nieuwe aannemer begint er met zijn ploeg pas volgende maandag aan en er kan nog veel misgaan tegen die tijd. Vanaf nu dus elke dag controlerondes op heel de werf!’ riep hij, terwijl hij zijn gsm in zijn achterzak stak en het stoffige terrein afstapte.
3.
Ze liet zich aan het touw in de put zakken en stond nu in de kelder van de werf. Ze gooide een steentje in de donkere funderingsput en luisterde naar de stilte van de peilloze diepte voor het de grond raakte. Een meter of twee van de put ging ze op haar buik liggen met haar linkeroor op de vloer en trok haar hoofd verschrikt terug.
Hoeven die stampten, een woedend gesnuif, die verdwenen zodra ze haar hoofd weer optilde. Zoals de zee, dacht ze, die ze ook alleen kon horen als ze haar oor tegen de schelp aandrukte.
‘Wat doe je daar?’ zei een mannenstem boven haar. Een man van middelbare leeftijd met dik zwart haar, een snor en donkere ogen stak met zijn hoofd uit het gat in het plafond waar het touw uit bungelde.
Dat kindvrouwtje van het speelplein, dacht Nikolas verschrikt. Hij herkende haar ook als het meisje dat geblinddoekt de gevaarlijke sprong had gewaagd in het filmpje.
Ze veerde recht en trok haar gezicht in de plooi.
‘Dag graafman’, zei ze, terwijl ze haar jurk gladstreek en hem doordringend aankeek.
‘Het is hier gevaarlijk, je mag hier niet spelen’, zei hij. ‘Je kan makkelijk ergens doorheen zakken of vanaf vallen. Wacht, ik haal een ladder voor je’, zei hij. Hij liet de ladder in het gat zakken en vroeg: ‘Hoe heet je?’
‘Anke’, zei ze met een zwoele oogopslag, die hij meteen negeerde.
‘Ik ben Nikolas’, zei hij, ‘je moet een andere plek vinden om te spelen, Anke, dit is geen plek voor kinderen.’ Hij zag aan haar ogen dat ze gekwetst was dat hij haar een kind had genoemd.
‘Het doolfhofspel is ook geen spel voor kinderen,’ zei ze, ‘we moeten de weg vinden uit het labyrint vol gevaren.’
‘Dat klinkt spannend’, zei hij, maar kan je dat niet spelen in de kelder van je eigen flatgebouw?’
‘Dat doen we ook’, zei ze, en ze stapte twee passen vooruit. ‘Daar is het nog leuker omdat het licht er elke twee minuten vanzelf uitgaat.’
‘Dus, vanaf nu spelen jullie terug daar’, zei Nikolas, die zenuwachtig werd omdat het meisje heupwiegend naar voren bleef stappen. Ze keek hem strak aan, met glanzende ogen.
‘Dat gaat niet, Nikolas’, zei ze, ‘want in dat doolhof is geen beest.’
‘Beest?’ vroeg hij en hij keek op zijn horloge.
‘In het hart van het labyrint zit het beest dat gedood moet worden.’
‘Wat een fantasie, zeg’, probeerde hij te lachen.
Ze was gestopt met wiegen en trok nu langzaam het lint dat rond haar middel zat, los.
Hij draaide zich om en vluchtte weg. Hij liep het stoffige terrein af, haalde zijn been open aan een plank die onder zijn voeten wegglipte en kroop vloekend in de cabine van de graafmachine. Het stof prikte in zijn ogen en hij wreef de tranen weg die maar bleven komen. Met zijn vuisten bonkte hij hard op het dashboard en brulde ‘godverdomme’ zo luid als hij kon.
4.
Hij probeerde met zijn buik te ademen om zijn hartslag onder controle te krijgen, zoals hij lang geleden had geleerd bij de paniekaanvallen die hij kreeg elke keer als zijn zusje weer eens was verdwenen. Uit het opbergvak boven zijn hoofd haalde hij een halflege fles vodka, schroefde de dop eraf en rook aan de flessenhals. In de spiegel keek hij naar zijn roodomrande ogen, opende het portier, goot de fles leeg en zwierde die met een grote boog in de laadbak van de vrachtwagen. Hij snoot zijn neus, haalde een paar keer diep adem en stapte dan uit. Met zijn handen in zijn zakken liep hij terug naar de fundamenten van het flatgebouw.
Ze was er nog steeds. Ze lag op haar buik, vlakbij het gat. Het witte lint zat terug rond haar middel. Geschrokken sprong ze recht. Blijkbaar had ze niet verwacht dat hij terug zou komen, dacht hij.
‘Zoals ik daarstraks al zei’, begon hij, ‘mag je hier niet komen. Ik heb daar strikte orders voor gekregen van mijn ploegbaas.’
‘Of anders wat?’ vroeg ze. Met haar handen streek ze haar haren goed, zoals een jonge vrouw.
‘Of anders stuur ik de politie erop af’, zei hij. Een seconde of twee veranderde ze terug in het kind dat ze was, maar ze herpakte zich snel.
‘Ik had een zusje zoals jij’, zei hij.
‘En dan?’
‘Ik weet waarom je zo doet’, zei hij zacht.
5.
In de werfcontainer wachtte hij op de constructeur en de architect, die zoals gewoonlijk te laat waren. Hij keek naar de fundamenten van het flatgebouw en verbrandde zijn gehemelte aan de hete koffie. Volgende week zou het labyrint van het meisje niet meer zichtbaar zijn. De wapeningsnetten en de sleuven zouden worden volgestort met gewapend beton. Het beest zal verstenen, dacht hij. Hij legde zijn handen op zijn voorhoofd en ogen en probeerde de opdoemende hoofdpijn weg te ademen.
‘Καμία θυσία δεν θα αρκούσε για να την αναιρέσει’, fluisterde hij in zijn moedertaal.
De schemering sloot zich rond zijn cabine. Hoe lang zat hij hier al? In het bericht op zijn gsm las hij dat de werfvergadering uitgesteld werd tot morgenvroeg. In zijn ooghoek zag hij iets bewegen voor de graafmachine. Een dier?
Een dubbelgevouwen meisjeslijfje lag als een embryo in de graafbak. Even schoot het door zijn hoofd dat de graafarm haar had opgegraven en haar daar speciaal voor hem had neergelegd. Voorzichtig tilde hij haar uit de bak en legde haar neer in het mulle zand.
Verdwaasd keek ze hem aan en jammerde dat haar been zo’n pijn deed. Haar enkel was blauw en gezwollen. Aan de zijkant van haar onderbeen zag hij een flinke vleeswonde met gestold bloed aan de randen.
‘Meisje, meisje, wat heb je toch gedaan?’ zei hij, terwijl hij onhandig over haar hoofdje wreef.
6.
In de ziekenwagen hield hij haar hand vast. Ze huilde en snotterde onophoudelijk. Hij depte haar tranen met zijn grote zakdoek.
‘Waarschijnlijk is ze in shock’, zei de verpleegster, die de wonde ontsmette.
Het meisje kneep hard in zijn hand. De verpleger in de passagiersstoel vond haar naam terug in de database.
‘Blijft u bij haar in het ziekenhuis?’ vroeg de verpleger, die formulieren aan het invullen was. Hij knikte.
‘Ik kan de moeder niet bereiken’, zei de verpleger tegen de verpleegster.
‘Waarom verwondert me dat niet?’ zei ze. ‘Het gezin is bekend bij ons.’
‘Wiens naam noteer ik hier dan?’ vroeg de verpleger.
‘Nikolos’, antwoordde hij. ‘Nikolas Mihos’.