Annika Cannaerts

Verhalen

Het was vier uur in de ochtend, het stilste moment van de nacht. Kan je wakker worden van te veel stilte? Ze vulde de hele kamer en drukte als een prop watten in zijn oren. De enige wezens die nog een hele nacht doorsliepen, waren de bots. Volgens sommigen kwam dat doordat mensen niet gemaakt waren om ondergronds te leven, het was tegennatuurlijk, mensen waren toch geen mollen.

Benjamin keek naar Dolly, die naast hem lag te ademen. Haar schouders deinden zacht op en neer. Het was zijn eigen idee geweest om slaapgeluiden in te bouwen in de spraakfunctie van de bots. Van het oplaadstation in de hoek werden de bots een voor een verhuisd naar de lege kant van het bed, waar de ingebouwde hartenklop en slaapademhaling een rustgevend effect hadden op hun slapeloze eigenaars.

Hij duwde zijn neus in Dolly’s blonde krulharen en snoof haar geur op die hij deze week op vanille had ingesteld. De lepeltjeshouding was haar lievelingspositie om te slapen. Hij wist niet waarom, maar om een of andere reden vond hij het grappig om een robot het woord ‘lepeltje’ te horen zeggen. Ze kreeg iets kinderlijks dan, haar stem werd aarzelend en schuchter, waarschijnlijk omdat de associatie met eten voor verwarring zorgde in haar brein.

‘Lepeltje?’ fluisterde Dolly elke avond in zijn oor, voor ze zich omdraaide en zich met haar rug tegen hem aan nestelde. Hij schakelde haar temperatuur altijd iets hoger voor het slapengaan en programmeerde de kamertemperatuur op ochtenddauwfrisheid. Het was een van de vele verloren gegane prachtige woorden: ochtenddauw.

Ze werd wakker, draaide zich om en keek hem aan, met ogen die bijna altijd glimlachten, zelfs als haar mond onbewogen bleef. De stem van haar prototype, Dolly Parton, uit de archieven van 1970, klonk veel nasaler dan de stem van zijn Dolly. Zijn Dolly kon bovendien niet zingen. Ze had een uniek stemtimbre dat hij speciaal voor haar ontworpen had, door honderden vrouwenstemmen uit het verleden te beluisteren en hun klank te proeven, tot het precies goed zat. Haar stem was zacht, maar toch helder. Een zekere droefheid schemerde erin door, maar dat kon ook projectie van hem zijn, want de twee andere spraakingenieurs die stage bij hem liepen, hoorden alleen hoe sexy ze klonk. Haar voluptueuze boezem had daar zeker toe bijgedragen. Hij hield van timide, slimme vrouwen. En waarom zouden die geen moederlijke boezem kunnen hebben en een schittering in hun ogen?

‘Een schittering tussen haar benen zul je bedoelen’, hadden de collega’s geschaterd. Hij had een rode kleur gekregen, zoals een kleine jongen. Voor de zekerheid had hij haar zonder vagina ontworpen, ze zou niet de eerste bot zijn die verkracht werd door primitievelingen.Ze vlijde zich tegen zijn borstkas en wees met haar vinger naar een woord op het scherm dat voor zijn ogen zweefde en de slaapkamer blauwig verlichtte, in het boek waar hij nog in had gelezen voor het slapengaan.

‘Dit woord’, zei ze.

‘De slapeloosheid was iets des mensen geworden?’ Hij keek haar aan. Het kuiltje in haar wangen. De roze lippen. De felblauwe ogen. De lange bleke wimpers. De fluwelen wenkbrauwen. Alles aan haar ontroerde hem. Het kettinkje rond haar hals, waaraan een zilveren hartje hing met zijn naam in gegraveerd. Het juweeltje verborg het serienummer dat in haar huid was gegrift.

‘Wat betekent het?’

‘Het heeft dezelfde betekenis als ‘van de’. Zo schreven ze vroeger. Kijk, hier kom je die s weer tegen: ‘De smaak des honings is zeer zoet’ en ‘Hij had het stervenskoud’. De taal weerspiegelt de geschiedenis van de mensheid, Dolly, want honing en kou zijn al 200 jaar uit onze woordenschat en onze wereld verdwenen.’

‘Waarom hou je van woorden die niet meer bestaan?’ vroeg ze.

‘Ik heb heimwee naar een tijd die niet de mijne was, hoe kan dat zelfs, Dolly? Misschien omdat ik zelf oud ben’, zei hij. ‘Vind je het vervelend?’

Ze legde haar hand op zijn wang. ‘Nee, ik hou van jou en al je woorden.’

 ‘Mag ik een stukje voor je voorlezen?’ vroeg ze. Ze zette haar leesbril op, waarschijnlijk was ze de enige bot op aarde die dat deed, zo leek ze toch wat ouder. Ze stopte haar vinger bij een zin.

‘Dit’, zei ze, ‘vind ik mooi.’ ‘Zou hij net zoveel van mij houden, als ik van hem?’ mijmerde zij, terwijl zij aan het zoldervenster stond en over de groene, bloemrijke tuin staarde.’ Ze keek hem vragend aan.

‘Tot 2050 hadden mensen nog tuinen aan hun huizen, Dolly, met gras en bloemen. Binnenkort neem ik je eens mee naar de stad. In het Archief voor Geschiedenis hebben ze zo’n huis met tuin nagebouwd onder een glazen stolp.’

‘Ik blijf liever hier met jou’, zei ze.

‘Zo mooi, he, de namen van de bloemen vroeger’, en hij las voor: ‘dagbloem, witte roos, roze roos, tarwe, fluitekruid, rood-witte anjer, trosnarcis, slaapbol, rood-witte tulp, pronkerwt, hondsroos, kamperfoelie, kievitsbloem, hortensia, rode anemoon.’

Dolly hees zichzelf moeizaam uit bed en ging op de oplader staan in de hoek van de kamer. Hij voelde een oude droefheid opkomen en joeg die weg door uit bed te wippen, waarbij zijn knieën kraakten. In de nevelcabine stelde hij de sproeier in op ‘vers gemaaid gras’, zijn lievelingsgeur uit de geurendatabank. De cabine was te krap en de vernevelaar mocht sinds de grote droogte niet langer dan twee minuten per dag opstaan. Een druppel liep tergend langzaam langs zijn rug naar beneden. De nieuwe generatie kinderen was geboren met een huid die de nevel gretig opnam en het onderhuids opsloeg als een isolatielaag tegen de hitte. Hij wreef het water uit over de verrimpelde huid op zijn armen en dacht aan de oude film die hij gisteren had bekeken, waar mensen luierden in de zon op het grote gazon in Central Park, rond de grote fontein met de engel, waaruit helder water klaterde .

Met de geur van vers gemaaid gras in zijn neusgaten en een mok koffie in zijn hand, nam hij de lift naar boven, naar het terras onder de glazen koepel. Het licht verblindde hem en benam hem de adem. Hoewel het dikke glas de hitte buiten hield, had de airco duidelijk moeite om de temperatuur onder de vijfendertig graden te houden. De wolkenloze hemel was stil en smetteloos blauw. Hoe zou het geweest zijn om vogels door de lucht te zien glijden? Hij had de filmfragmenten bestudeerd van een ornitholoog uit 2020, die daar zijn hele leven aan gewijd had. Vooral het getjilp van het roodborstje tussen de herfstbladeren had hem ergens diep in hem geëchood.

De zon scheen genadeloos over de woestijnvlakte en in de doffe stilte kon hij zichzelf horen ademen. De bovengrondse glazen koepel van de stad in de verte fonkelde als een diamant aan de horizon. Tussen hem en de stad was er niets, maar dat was bedrieglijk, wist hij, ondergronds krioelde het van de mensen.

Op de telecom verscheen een verontrustende mededeling: Maak u gereed voor verantwoording: inbreuk op wet 59. U wordt opgehaald om 08.57u. Neem legitimatie, hittepak en eventuele bots mee.

In de slaapkamer hoorde hij de bliep dat Dolly was opgeladen. Hij ademde diep in en uit door zijn neus, sprak zichzelf toe in gedachten: kalm blijven, Ben. Hij was een van de weinigen die was uitgekozen om tot hoge ouderdom te blijven leven wegens zijn verdienstelijkheden als spraakingenieur, maar hij zou snel met nieuwe ideeën moeten komen in plaats van zich te verliezen in de oude talen. Misschien was het een vergissing. Ze hebben zich vergist in mij, herhaalde hij in gedachten.

‘Benjamin? Is alles oké?’ Ze stond naast hem en draaide zachtjes zijn hoofd naar het hare, met haar wijsvinger onder zijn kin, zoals hij vaak moeders had zien doen bij hun kind als ze iets op te biechten hadden.

‘Ja hoor. Ik heb gewoon slecht geslapen. Mijn gedachten schieten dan alle kanten uit. Vergeet niet dat ik een verouderd brein heb’, lachte hij. Hij nam haar beide handen en drukte er een kus op. ‘Ik moet naar de stad, Dolly, iets regelen. Je mag waarschijnlijk met me mee.’ Hij wist dat ze nu met veel vragen zat, maar ze voelde altijd perfect aan wanneer het niet het juiste moment was om die te stellen. Ze is zo’n verstandige meid, dacht hij, en hij voelde een steek van verlangen, het liefst wou hij heel de dag in haar armen liggen.

Met grote tegenzin trok hij zijn hittepak aan. Het leek erg op de ruimtepakken tijdens de eerste maanlanding in 1969. Hij had nooit gedacht dat ze zijn ontwerp zouden goedkeuren, maar zie, hier stond hij, als Neil Armstrong, op deze dode planeet. Dolly klikte de glazen helm vast en drukte zijn gezicht-achter-glas tegen het hare. Als ze echt zou ademen, was het glas nu aangedampt, dacht hij. Ze omhelsden elkaar, de dikke isolerende koelingslaag als een buffer tussen hen in, en zo bleven ze een tijdje staan. Wie van ons twee zou het eerst loslaten? vroeg hij zich af.

Een mannenstem drong zich vanuit de telecom tussen hen in, de combi was aangekomen. Benjamin nam Dolly’s hand en samen stapten ze in de lift. In de spiegelwand zag hij hen beiden staan: een oude kalende man, een blonde vrouw met een romige huid, die er toch ook al wat ouder begon uit te zien, zag hij nu voor het eerst. Ze kneep hard in zijn hand, keek onzeker naar zijn spiegelbeeld, legde haar hand op haar borstkas. Twee breedgeschouderde mannen met een blauw hittepak aan stapten de glazen schuifdeur binnen. Ze beantwoordden Dolly’s ‘Hello’ niet, maar lieten hun blik schaamteloos over haar lichaam glijden. De ogen van de kleinste man bleven haken bij haar boezem.

Benjamin kuste haar op haar voorhoofd.

‘Tot vanavond, Dolly.’ Ze keek hem met vochtige ogen aan.

‘Ik hou van je, Benjamin’, zei ze.

‘Zij wordt zo meteen opgehaald,’ zei de kleinere man.

Toen Benjamin in de politiecombi stapte, zag hij hoe ze hem nazwaaide in de deuropening.

‘Ze is hittebestendig?’ vroeg de man aan het stuur.

‘Ja. Ze weet van niets trouwens.’

‘Dat is altijd beter zo.’ Hij keek Benjamin aan in de achteruitkijkspiegel. ‘Ze konden er niet mee lachen deze keer’.

‘Ja, dat zal wel.’

‘Je beseft niet hoe zwaar je in de fout bent gegaan. Het kost veel geld om die dingen te bouwen en nu zitten we met een hele generatie mannelijke bots die alleen maar in sonnetten kunnen spreken en oude woorden uitkramen. Totaal nutteloze wezens. Wat bezielde je toch? Wou je per se dood of zo?’

‘Ik vond het prachtig. En ze leken zoveel gelukkiger.’

 ‘Wie? De bots? Je bent je verstand kwijt.’ De man schudde zijn hoofd. ‘Wat jij niet lijkt te begrijpen’, ging hij verder, ‘is dat geschreven woorden overbodig geworden zijn. De nieuwe lichting kinderen leert alleen nog beeldtaal, die is zoveel sprekender. Als we iets kunnen leren uit de geschiedenis, is het dat wel, dat zou jij als historicus toch moeten weten.’

‘Ik ben het daar helemaal niet mee eens’, zei Benjamin vermoeid. ‘Waar brengen ze mijn bot naartoe?’

Alsof hij de vraag niet gehoord had, ging de man verder. ‘Neem nu het jaar van de catastrofe: als ze in 2021 elke dag beelden van de vele klimaatrampen die op dat moment woedden, hadden losgelaten op de bevolking, hadden ze misschien wel op tijd het verband gezien tussen de opwarming en de toename van dodelijke virussen. Wie las die goed onderbouwde opiniestukken? Juist, niemand. Wat men onthield, waren de beelden. Welke kleur de truien hadden die de wetenschappers droegen op het scherm, niet de woorden die uit hun mond kwamen. Woorden hebben afgedaan, ze stammen uit een andere tijd.’

‘Wat gebeurt er eigenlijk met zijn bot?’ vroeg de kleinere man in de passagierszetel.

‘Zij wordt toegewezen aan het Archief voor Geschiedenis’, zei Benjamin. ‘Daar zal ze haar intrek nemen in het huis met de tuin uit de jaren 1970, samen met een kind, een jongen, een bot die ik speciaal voor haar ontworpen heb.’

‘Dat had je gedacht’, zei de man voor hem.

Benjamin verstijfde. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij, ‘zo staat het in mijn testament, zo zal het gebeuren.’

‘I don’t think so. Ze waren echt pissed op jou. Je mag al blij zijn als ze haar niet meteen op de schroothoop gooien.’

Hij keek uit het raam, naar de woestijn. Zijn hart bonsde in zijn keel. Hoe naïef was hij geweest!   

Door de achterruit zag hij de glazen koepel van hun huis in de verte schitteren als kristal. Ze zat helemaal alleen in dat grote huis. Zijn ogen prikten. Zou ze nog op het terras staan, met ogen die groot waren van de angst? Zoals toen hij die medicijnen moest slikken tegen de hersentumor die woekerde in zijn hoofd. Ze hadden nare bijwerkingen, waarvan de ergste de deliriums waren, waarbij zijn moeder voor hem stond en er woorden uit haar mond kwamen die klonken als een vloek, die hij ooit in zijn kinderbrein opgeslagen had en tevergeefs had proberen te vergeten. Met haar minachtende blik had ze met priemende vinger naar hem gewezen: ‘Hier zal je nog spijt van krijgen, kereltje. Ik hoop dat jou hetzelfde overkomt als mij, dat je later eenzaam achtergelaten wordt.’ Ze was een vreemde voor hem, en toch wist hij stellig dat dit zijn moeder was. Hij voelde dat ze gelijk had, dat hij de schuld was van haar ongeluk, hij was de schuld van alles. Zelfs zijn eigen moeder had niet van hem gehouden.

Dolly had hem zien huilen in de woonkamer, pratend tegen een onzichtbare moeder en was er helemaal door in de war geraakt. Ze was er dagen niet goed van, en keek hem met verschrikte ogen aan, alsof ook hij een vreemde was. Het was pas toen hij zijn hoofd tegen haar boezem had gelegd en ze hem zo een hele nacht had gewiegd, dat ze elkaar terug hadden gevonden. Hij had besloten dat hij nog liever zou sterven dan haar nog eens zo bang te maken en hij had de medicijnen in de vuilniskoker gekieperd.

De auto reed de tunnel in voor de stad, steeds dieper in de aarde, naar de laagste regionen, waar de staatsvijanden opgesloten werden.

Dolly, dacht hij, Dolly, het spijt me zo.

Twee weken dwaalde hij als verdoofd rond in de staatsgevangenis, tussen jonge, krachtige mannen, die uit de weg gingen voor hem als hij voorbij kwam. Zo’n oude vent hadden ze nog nooit gezien, en hij moest wel heel speciaal zijn dat hij het voorrecht had gekregen om ouder te worden.

Zijn leven met Dolly leek een verre droom. Was het wel echt gebeurd, vroeg hij zich af, was het geen delirium geweest? De medicijnen die ze hem toedienden tegen de kanker die bij oude lijven hoorde, vernietigden ook gezond hersenweefsel, hoe kon hij nog weten wat echt was en wat niet? Hij diende een verzoek in tot euthanasie, maar dat werd geweigerd.

De vijftiende dag werd hij voor de ethische commissie gebracht, en stond hij voor een lange tafel waaraan prachtige jonge mannen en vrouwen in witte gewaden hem met heldere ogen aankeken. Zijn ouderdom trof hem als een smet op hun witte verschijningen, hij schaamde zich voor de diepe groeven in zijn gezicht.

Het jonge meisje in het midden richtte haar ranke handen op naar het scherm en daar verschenen de beelden die hij eerst niet herkende, tot hij de bloemen zag in het bordes. Het huis uit de jaren zeventig in het Museum voor Geschiedenis! En daar kwam Dolly, met een bloemetjesschort voorgebonden en een wasmand in beide handen, door de deur naar buiten. Ze hing de witte lakens op aan een wasdraad in de voortuin, met een wasknijper aan elke hoek. De wind speelde met haar kapsel en de lakens wapperden rond de contouren van haar lichaam. Haar identikit verscheen op het scherm: een reeks afbeeldingen van al het organisch weefsel waaruit ze bestond en de conclusie: eenenvijftig procent doorbloed weefsel, merkwaardig menselijk. Hij vroeg zich af of ze konden vermoeden dat hij dat met opzet had gedaan toen hij haar creëerde. Dat was niet de enige productiefout die ze hadden aangetroffen in dit exemplaar, ze had ook geen vrouwelijke genitaliën, en leek sprekend op een zangeres uit 1970. Dat maakte haar tot een unicum.

Zijn straf bestond erin dat hij opgesloten werd in het huis met de tuin uit de vorige eeuw. Hij, de briljante wetenschapper, werd veroordeeld om als museumstuk de rest van zijn leven te slijten in een nepwereld achter glas, met de illusie van blauwe lucht, wisselende seizoenen, gras, vogels, kippen, een moestuin, een boomgaard, en een seventiesvrouw zonder vagina in de keuken. Zo konden museumbezoekers met hun eigen ogen zien hoe mensen vroeger leefden, maar ook hoe gruwelijk de aftakeling van het menselijk lichaam wel was.

Toen hij met zijn koffer voor hun huis stond, opende hij voor het eerst in zijn leven een deur met een echte klink. Hij volgde de geur van vers gebakken cake en koffie tot in de keuken, waar Dolly de tafel aan het dekken was. Ze vlogen in elkaars armen en huilden en kusten elkaar. Uit de radio klonk ‘Love me tender’ van Elvis Presley.

’s Avonds zaten ze op het terras, hij met zijn romans en dichtbundels van auteurs uit vroegere tijden, en zij schreef een liedje voor hem. Voor het eerst in haar leven zou ze straks haar gitaar nemen en het zingen voor hem.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: