Annika Cannaerts

Verhalen

Vincent van Gogh, Korenveld met kraaien, 1890, olieverf op doek, 50.5 x 103 cm, Van Gogh Museum, Amsterdam
Korenveld met kraaien, Vincent Van Gogh, 1890

Ik heb nooit daadkracht gehad, dacht hij. Willoos stond hij toe te kijken in de deuropening van de slaapkamer die al die jaren dicht was gebleven. ‘Je kan niet alles meenemen, meneer Paul, het is daar veel kleiner wonen’, sprak de thuishulp hem streng toe, terwijl ze zonder enige schroom in de kamer van zijn zoon rondstapte. Alles zag er nog precies hetzelfde uit. 

Ze was ongevraagd uit de gele folder gestapt van ‘Thuiszorg, een professionele partner voor authentieke ondersteuning en huishoudelijke hulp’. Eerst trok ze de gehaakte sprei van het bed, rook eraan en propte ze in de vuilniszak. Ze zette haar strooptocht verder naar de kleerkast van zijn zoon. ‘Mag dit allemaal naar de kringwinkel, meneer Paul?’ vroeg ze. Zonder het antwoord af te wachten, ging ze door de stapeltjes onderbroeken als door een fichebak.

Hij wou iets zeggen, maar de woorden geraakten hun weg kwijt. Kwam het door de cadans van haar handen, die werktuiglijk T-shirts afrukten van kapstokken en dropten in de grote kartonnen doos op de grond? Het deed hem denken aan die documentaire over kuikens die gesorteerd werden door handen die de diertjes ritmisch en zonder enige aarzeling weggristen uit de bakken op de lopende band en in de hijgende en bloedende vermaalmachine gooiden.

Ze hield nu een zwarte sweater omhoog, waarop rode letters Born to run schreeuwden. Hij kon nog net de lievelingstrui van zijn zoon uit haar klauwen grissen en viel daarbij bijna voorover. 

‘Meneer Paul toch, straks valt u weer. Kom, we gaan maar eens in de woonkamer zitten.’ Met de sweater tegen zijn hart gedrukt, liet hij zich zacht maar kordaat uit de kamer duwen. Hij ging zitten op de stoel waar zijn zoon altijd gezeten had in de woonkamer en trok de sweater over zijn hoofd. Hij paste perfect.

Hij keek naar zijn pezige blauwgeaderde hand op de tafel, naar de paarse vlekken onder de dunne huid. Het deed hem denken aan de lijkvlekken op het lichaam van zijn zoon, toen ze hem uit het water hadden gevist.

Plots hoorde hij gestommel aan het raam. Twee kraaien waren op de smalle vensterbank geland en keken statig naar het uitzicht. Toen hij hier pas was komen wonen na de scheiding en nog niet alles volgebouwd was, kon hij wolken zien voorbijdrijven. Dat had hij al heel lang niet meer gedaan, dacht hij, naar buiten kijken. Hij keek de laatste tijd almaar naar de grond. Zijn voeten hadden al zijn aandacht nodig, ze deden vaak niet wat hij ze opdroeg. Hij keek even naar het looprekje naast de deur. De arts had hem uitgelegd dat het automatisme van het lopen verdween bij Parkinsonpatiënten. Hij zou vanaf nu bewust stappen moeten zetten.

De kraaien stortten zich van de vensterbank en lieten zich moeiteloos naar de verte glijden op de windstroom boven de zee van flatgebouwen.

Hij hoorde weer gestommel, maar deze keer kwam het van de slaapkamerdeur. De thuishulp duwde puffend de deur open en sleepte de stofzuiger achter zich aan.

‘Morgen pakken we de woonkamer aan!’ zei ze triomfantelijk. ‘De boodschappen staan op de keukentafel,’ riep ze vanuit de traphal. Het raam trilde na van de klap waarmee ze de voordeur dichtgooide. Onder zijn schedel trilde ook iets na. Zouden de kraaien terugkomen?

Hij schuifelde naar de ladekast bij het raam en trok de bovenste lade open. Het lag er nog steeds, het donkerblauwe schriftje. Hij keek lang naar de ingelijste poster die boven de kast hing, Korenveld met kraaien. Voorzichtig haalde hij het van de muur en hield het schilderij voor het raam, voor het uitzicht op de grijze muur van ramen aan de overkant die hem altijd als kille ogen aankeken. Zou zijn leven anders verlopen zijn met zo’n uitzicht? Hij drukte het schilderij tegen zijn borst, tegen de trui van zijn zoon en keek naar het witte brede vlak dat het schilderij achterliet op de muur. Het korenveld en zijn jongen waren het enige van betekenis geweest, dacht hij. Hoewel hij pas jaren later vader zou worden, was zijn zoon daar verwekt, in de opening in zijn hart die daar plots ontstond en waar nieuw leven mogelijk was.

Hij herinnerde zich elk detail. Het was 1960 en met de andere jongens van het weeshuis die een slecht rapport hadden behaald, volgde hij de verplichte ‘karaktertherapie’. Onder het motto ‘Er zit meer in jou dan je denkt’, werden ze uitgedaagd met ‘gezonde en versterkende activiteiten in de natuur’. Tijdens het rotsklimmen was hij al beginnen panikeren en het vertrouwensspel maakte duidelijk dat er helaas niet meer in hem zat dan hij dacht.

Maar de eenzame afzondering nadien, met zicht op het korenveld, waar hij drie dagen en drie nachten alleen op een matje moest doorbrengen, met alleen een donkerblauw schriftje, een pen en water, had iets uitgefilterd in zijn wankele tienerbrein. Na drie dagen alleen op die heuvel, met de grote eindeloze hemel, met wolken en wind, en het korenveld met de kraaien in zijn blik, was er een luikje opengegaan onder zijn schedel. Hij verbeeldde zich dat de kraaien, die elke dag vanuit de kastanjebomen achter zijn zitplaats naar de horizon vlogen, uit de opening in zijn hoofd kwamen gefladderd. De kraaien waren hem nadien nog lang komen bezoeken in zijn dromen, waar ze even groot waren als mensen.

Op die heuvel, met zijn blik op de horizon, waren ook zijn gedachten een rechte lijn gaan vormen. Zijn voortdurende staat van verwarring was uit elkaar gewaaid door de wind die er dag en nacht ruiste. Hij had zijn verlatenheid vol in het gezicht aangekeken, en het korenveld had met zijn zonnige gloed warm teruggekeken.

Achteraf, toen de jongens een voor een terug opgehaald werden, nam de opvoedster een foto van hen en legde die naast de foto die vlak voor hun vertrek was genomen. Ze zagen er anders uit, hun ogen glansden. Zuster Berthe had hem de notities laten voorlezen die hij in het schriftje had geschreven.

Lijst van dingen die ik wil doen:

  1. Terug naar die psycholoog gaan.
  2. Een diploma halen.
  3. Een kind maken.
  4. Een kunstwerk maken met korenaren.

‘Wie zijn die vogels?’ had hij gevraagd aan haar. ‘Dat mag je zelf kiezen’, had ze geantwoord en ze had hem goedkeurend aangekeken met haar zachte ogen.

Ik heb het lijstje afgewerkt, dacht hij.

De verwarring die hij had achtergelaten op het korenveld, overviel hem terug toen hij vader werd en elke keer als hij de jongen dreigde kwijt te geraken. Het had lang geduurd voor hij het hoederecht kreeg, en toen zijn zoontje hier definitief zijn intrek nam, ontdekte hij tot zijn vreugde dat zijn kind even warrig was als hij, net een mini-Paultje.

Later, toen hij met zijn tienerzoon in het Van Gogh museum rondliep, had de gelijkenis met het schilderij hem getroffen en daar had hij zijn verhaal aan zijn zoon toevertrouwd. Die was kort voor het sluitingsuur ineens uit het zicht verdwenen. Radeloos was hij door het museum beginnen rennen en in zijn paniek vond hij de uitgang niet meer. Net toen alle luikjes in zijn hoofd dreigden dicht te klappen, stond zijn zoon geschrokken in de deuropening van de zaal met de zonnebloemen, met een grote witte rol onder zijn arm.

‘Papa?’ 

Zijn jongen had de poster ’Korenveld met kraaien’ in de museumshop voor hem gekocht voor vaderdag.

Hij nam het schilderij mee naar de kamer van zijn zoon en zette het voorzichtig neer tegen de kleerkast. Dan nam hij de sprei uit de vuilniszak en spreidde hem uit op het bed. Met vlakke hand streek hij de kreuken glad, zoals zuster Berthe het hem had voorgedaan vroeger. Hij keek een laatste keer rond in de kamer, sloot voorzichtig de deur, en nam de lift naar verdieping -1. Hij stapte de lange gang in die hem diep in de kelder bracht, waar elke flatbewoner zijn stukje opbergruimte had. Door het houten traliewerk leken ze op gigantische vogelkooien. Er leek geen einde te komen aan de gang.

Daar waren ze. Nog steeds. Hij was ze helemaal vergeten. Hoe lang zaten ze hier al? Wat waren ze gegroeid. Ze kwamen zeker een kop boven hem uit. Je zou denken dat het reusachtige opgezette vogels waren, maar hun zwarte koppen volgden zijn bewegingen nauwgezet. Vroeger was hij bang geweest voor hun zwarte kraaloogjes en krachtige snavels, maar nu leken ze onschuldig en tam. Hij schoof de traliedeur open en zei: ‘Jullie zijn vrij. Vlieg maar weg. Naar het korenveld.’ Zonder om te kijken stapte hij haastig terug naar de lift. 

In de deuropening van zijn woonkamer bleef hij even staan, verblind door het zonlicht, en deed dan het raam open. Hij strekte zijn armen uit, en in de gele gloed van de zon liep hij door het wiegende korenveld. Boven de horizon zag hij de zwerm kraaien wegvliegen en steeds kleiner worden tegen een staalblauwe lucht.

Er waren geen nabestaanden om van het overlijden op de hoogte te brengen.